In de muziek-, theater en kunstlessen die wij op scholen geven zijn de groepjes vaak gemêleerd. Het betreft meestal kinderen van expats, immigranten, vluchtelingen of gelukszoekers in dit land. Deze kinderen groeien vaak meertalig op en sommigen van hen spreken nog niet zo goed Nederlands. Het komt voor dat kinderen al op heel jonge leeftijd een ander kind uitlachen die een andere taal spreekt of die nog geen goede Nederlandse uitspraak heeft. Zoiets wordt in onze lessen direct aangekaart en wij leggen dan ook uit dat veel (ouders van) kinderen uit verschillende landen komen. Wij vragen altijd aan elk kind om zinnen in hun eigen taal te spreken zodat wij kennis kunnen maken met de klanken. Wij proberen dat zo goed als mogelijk na te spreken en vragen om hulp als we het niet goed blijken te doen 😉 Dan gaan we alle talen langs en eindigen weer in het Nederlands.
We maken spelvormen waarin ieder kind weer de kans krijgt om iets in zijn of haar eigen taal te zeggen en dat laten we regelmatig in onze lessen terugkeren. Ik was heel erg blij toen ik merkte dat de kinderen van een van onze groepjes na een aantal lessen zelf bedachte vragen aan elkaar gingen stellen zoals, ik citeer: “Hoe doen ze dat in jouw land?” Er wordt niet meer uitgelachen of vreemd opgekeken als een kind een Nederlands woord nog niet goed uit kan spreken of iets in zijn of haar moedertaal zegt.
Als we dit al op hele jonge leeftijd kunnen adresseren en de kinderen laten zien dat iedereen anders is, maar dat we toch ook hetzelfde zijn, dan zullen ze als ze ouder zijn minder bevooroordeeld zijn en eerder vragen gaan stellen in plaats van iemand uit te lachen of erger.